Donald Trump for president

Mount Rushmore: George Washington, Thomas Jefferson, Theodore Roosevelt en Abraham Lincoln. Foto: SimonAlpha / Pixabay

Vandaag mogen we ons verheugen over het begin van nog eens vier jaar Donald Trump. Het afgelopen weekend wijdde zo’n beetje iedere politieke podcast er een aflevering aan. Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Wat kunnen we de komende weken, maanden, jaren verwachten? Gaat Trump echt Groenland inlijven? (En Panama? Canada?) Wat gaan de gevolgen zijn van de importheffingen? En zorgt hij echt binnen 24 uur voor een bestand tussen Rusland en Oekraïne?
Een wat originelere insteek had de politiek-historische podcast Betrouwbare Bronnen. Die dook in het leven van Trumps lievelingsvoorganger, Andrew Jackson (1829-1837). En voor ik het wist, zat ik in een Wikipedia-konijnenhol over de historische waardering van alle Amerikaanse presidenten.

Let wel: ik schrijf dit zonder bijzonder diepgaande kennis van zaken. Zoals de mannen van De Grote Podcastlas zeggen: geen expert, wel liefhebber. Lekker kort door de bocht soms, dat ook.

1. De besten: Lincoln, Roosevelt en Washington

Abraham Lincoln. Bron: WikiImages / Pixabay

Welk onderzoek je er ook bij pakt: de nummers 1, 2 en 3 worden vrijwel altijd verdeeld over Abraham Lincoln (1861-1865), Franklin Delano Roosevelt (1933-1945) en George Washington (hoewel die laatste ook nog weleens 4 pakt) (1789-1797). De erfenis die zij achterlieten is dan ook aanzienlijk. Washington was natuurlijk een Founding Father, een van de grondleggers van de Verenigde Staten als eerste moderne democratie in de wereld. Lincoln was president tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog en speelde een grote rol in de afschaffing van de slavernij. En Roosevelts New Deal was een dappere poging om de economische crisis van de jaren 1930 te verlichten, hoewel het daadwerkelijke resultaat twijfelachtig was en de Tweede Wereldoorlog pas echt een einde maakte aan de werkloosheid. Toen bracht Roosevelt eerst de Europeanen onder de wapenen, en na de aanval op Pearl Harbor in 1941 namen de Verenigde Staten ook echt, en mede beslissend, deel aan de oorlog. Een van de weinige keren in de geschiedenis dat Amerikaanse bemoeienis het buitenland ook echt voordeel opgeleverd heeft.

3. De slechtsten: Buchanan, Johnson en Trump

Onze grote vriend. Foto: Gerd Altmann / Pixabay

Ook de onderkant is vrij consistent: in de onderzoeken van na het jaar 2000 is de laatste plaats steeds gegaan naar James Buchanan (1857-1861), Andrew Johnson (1865-1869) of Donald Trump (2017-2021 en 2025-nu). Best een prestatie voor die laatste om meteen voor de bodempositie te gaan, maar dan moet je misschien ook geen staatsgreep proberen te plegen als blijkt dat je de verkiezingen verloren hebt. Buchanan was president vóór Lincoln, verdedigde de slavernij in een periode dat die al ernstig ter discussie stond en legde daarmee het fundament voor de Burgeroorlog. Op de valreep wist hij de Democratische partij ook nog tot op het bot te verdelen, wat leidde tot de verkiezing van de Republikeinse kandidaat Lincoln, en joeg zowel de noordelijke (anti-slavernij)- als de zuidelijke (pro-slavernij)staten tegen zich in het harnas.
Voor Johnson, de opvolger van Lincoln, was het bedje gespreid zou je denken – hij hoefde alleen Lincolns werk maar af te maken. Maar hij slaagde er niet in om de voormalig tot-slaaf-gemaakten in de zuidelijke staten bescherming te bieden en verleende gratie aan voormalige Confederates, die in de Burgeroorlog vóór de slavernij hadden gevochten. Johnson was de eerste president die een impeachmentproces aan zijn broek kreeg, dat hij ternauwernood overleefde.

3. Als Founding Father kun je het niet fout doen

De eerste zeven presidenten van de Verenigde Staten brengen het er in de peilingen vrij goed vanaf. Misschien omdat de eerste vijf, Washington, John Adams (1797-1801), Thomas Jefferson (1801-1809), James Madison (1809-1817) en James Monroe (1817-1825), ook horen bij de grondleggers van de Verenigde Staten, de Founding Fathers. Als je een land opricht dat zo machtig blijkt te zijn als Amerika, dan laat je wel een indruk achter. De zesde president, John Quincy Adams (1825-1829), was de eerste niet-Founding Father (maar wel een zoon ervan). Hedendaagse historici waarderen hem omdat hij het, tegen de tijdgeest in, opnam voor tot slaaf gemaakten, vrouwen en Native Americans. Hoe anders was zijn opvolger Andrew Jackson, die handelde in tot slaaf gemaakten, Native Americans van hun land verjoeg of zelfs uitmoordde, maar desalniettemin hoog in de lijstjes eindigt.

Sowieso schemert het houden van tot slaaf gemaakten bij deze presidenten (nog) niet erg door in hun waardering. Van deze zeven mannen hadden alleen vader en zoon Adams er geen.

4. Van zulke slechte presidenten komt alleen maar oorlog

Vlag van de Geconfedereerde Staten. Foto: Frantisek Krejci / Pixabay

In het midden van de 19e eeuw ging het bergafwaarts met de presidenten. Het begon met William Harrison (1841), de kortst dienende president, die een maand na zijn inauguratie overleed. Dat hij weinig voor elkaar heeft gekregen, valt hem dus niet aan te rekenen. Zijn vicepresident John Tyler (1841-1845) volgde hem op, en hij valt vooral op in zijn onopvallendheid. Hij werd opgevolgd door James Polk (1845-1849), wiens reputatie de tand des tijds tot nu toe redelijk doorstaan heeft.
Maar dan. Zachary Taylor (1849-1850), Millard Fillmore (1850-1853), Franklin Pierce (1853-1857) en opperbaksteen Buchanan scoren alle vier in het laagste kwartiel van de presidenten. De eerste drie zijn, net als Tyler, vooral vergeten, hoewel Fillmore en Pierce ook laag scoren vanwege hun slavernijstandpunten – in tegenstelling tot de presidenten een halve eeuw eerder komen ze daar niet meer mee weg. En Buchanan – die maakte er dus zo’n potje van dat er na hem spontaan een burgeroorlog uitbrak.

5. Het hoogtij van de mid-20e eeuw

Na een aantal gemiddelde en een paar slechte presidenten (met Theodore Roosevelt (1901-1909) en Woodrow Wilson (1913-1921) als positieve uitschieters) komen er weer wat competente mannen aan de macht. Allereerst natuurlijk Franklin Delano Roosevelt, tijdens de economische malaise en de Tweede Wereldoorlog. Hij stierf vlak voor de geallieerde overwinning en zijn vicepresident Harry Truman (1945-1953) nam het stokje over. Die moest weliswaar twee atoombommen gooien om de oorlog ook in Japan tot een einde te brengen, maar speelde daarna een grote rol in de wederopbouw van West-Europa en stond aan de wieg van de NAVO. Zijn opvolger Dwight Eisenhower (1953-1961) zette dat beleid grotendeels voort en zette hoog in op het voorkomen van de verspreiding van het communisme over de wereld. Dan John F. Kennedy (1961-1963), die de explosieve verhoudingen met Cuba en de Sovjet-Unie moest beheersen en die zijn steun gaf aan de burgerrechtenbeweging. Hij leefde niet lang genoeg om de afschaffing van de racistische Jim Crow-wetten mee te maken. Dat gebeurde tijdens de termijn van Lyndon B. Johnson (1963-1969), die daarmee het werk afmaakte dat zijn achternaamgenoot een eeuw eerder had laten liggen.
De atoombommen, de schaamteloze anti-communistische bemoeienis met de rest van de wereld (en alle dictatoriale rechtse regimes die daaruit voortkwamen) en de Vietnamoorlog zijn blijkbaar niet echt aan deze heren blijven plakken.

Verademing na jaren wanbeleid

Nog even een blikje op die beste presidenten, en dan vooral de nummers 1 en 2. Lincoln werd president na het blokje Taylor-Fillmore-Pierce-Buchanan; de voorgangers van Franklin Roosevelt (Harding-Coolidge-Hoover) deden het maar marginaal beter. Steken Lincoln en Roosevelt gewoon lekker af tegen hun matige voorgangers? Konden ze shinen doordat de presidenten vóór hen zo’n troep hadden achtergelaten? Bij Lincoln valt dat wel te beargumenteren, met de verdeeldheid die Buchanan had veroorzaakt en al die presidenten met pro-slavernijstandpunten die toen allang niet meer houdbaar waren. Herbert Hoover (1929-1933) kon waarschijnlijk niet zo veel doen aan de economische crash van 1929, maar hij slaagde er ook niet om er goed op te reageren. Maar wat de omstandigheden ook waren, het doet niets af aan de capaciteiten die Lincoln en Roosevelt ongetwijfeld bezaten.

En Washington… ja, daar valt dit ook wel voor te zeggen. De Amerikanen hebben zich niet voor niets aan het juk van de Britse koning George III.

De knipperlichtpresidenten

Zo ongeveer vanaf Bill Clinton (1993-2001) kan ik me de presidenten van de Verenigde Staten ook echt herinneren, en interessant is dat het vanaf de jaren 1990 een beetje op en af gaat met de Amerikaanse presidenten. Clinton was oké, al is zijn affaire met Monica Lewinsky een smet op zijn blazoen. Daar staat de iconische foto tegenover van Clinton, die toekijkt als de Israëlische premier Rabin en de Palestijnse verzetsstrijder Arafat elkaar de hand schudden. (Maar met de recente geschiedenis voor ogen is het moeilijk om niet cynisch te worden.) Zijn opvolger, George W. Bush (2001-2009), was in mijn puberogen de domste man op aarde. Toegegeven, hij kreeg het meteen voor zijn kiezen met 9/11, maar die invasie van Irak was nergens voor nodig en is uiteindelijk het vonkje gebleken dat terreurorganisatie ISIS heeft doen ontbranden. De War on Terror heeft dus alleen maar tot meer terreur geleid. Dan was Barack Obama (2009-2017) weer een verademing, vooral vanwege de belofte van de zwarte man als president en de energieke verkiezingscampagne. Ik weet niet of zijn goede reputatie beklijft, want door een verdeeld Congres heeft hij tijdens zijn termijn weinig voor elkaar gekregen. Daarna dachten we met weemoed terug aan die George W. Bush – vergeleken met Trump was hij een liberaal genie. Blij dat we waren toen die verslagen werd door Joe Biden (2021-2025), die het in de rankings weer vrij goed doet. Nu zijn de laatste onderzoeken van een jaar geleden – ik vrees dat zijn weigering om een stap opzij te doen voor een jongere Democratische presidentskandidaat zijn reputatie op de lange termijn geen goed zal doen.

Na 100 jaar weer een racist

Barack Obama. Foto: Pixabay

Met de slavernij en de Jim Crow-wetten als dieptepunten staat racisme behoorlijk op de kaart in de Amerikaanse geschiedenis. Maar de presidenten leken de uitspraak “all men are created equal” (hoe kreeg Jefferson dat destijds uit zijn pen?) steeds beter te begrijpen. Volgens onderzoek van Walton en Smith (2002-2020) is er na Wilson geen president meer geweest die uitdrukkelijk racistisch beleid voerde. Het duurde wat langer voordat ook de overtuiging van witte superioriteit onder presidenten was uitgestorven: Richard Nixon (1969-1974) was de laatste die zo dacht. Dat betekent dat er een aantal presidenten is geweest dat nog wel dácht dat zwarte mensen minderwaardig waren, maar dat niet meer in hun beleid tot uiting liet komen. Truman en Nixon voerden zelfs uitdrukkelijk anti-racistisch beleid. Grappig. Alsof ze toch ook wel door hadden dat hun overtuigingen niet echt meer maatschappelijk aanvaard waren.
En met het presidentschap van Barack Obama leek de emancipatie van de zwarte Amerikaan compleet.
Maar toen kwam Donald Trump. Met hem kwam de racist terug in het Witte Huis, zowel in overtuiging als in beleid. Denk aan de muur die hij wilde bouwen om Mexicanen tegen te houden, of de belofte om alle ongedocumenteerde arbeiders direct na zijn aantreden te deporteren.
We gaan zien wat hij daarvan terecht gaat brengen.

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *