Vorig jaar liep ik hem voor het eerst: de Sint Pietersbear Trail. In een vlaag van corona-overmoedigheid (“toch genoeg tijd om te trainen”) schreef ik me in voor de tweedaagse challenge: 14 km op zaterdag en 32 op zondag. Achteraf zei ik: “Er is ruimte voor verbetering.” Ik eindigde 19e van de 24, als 5e van de 7 dames, met een totale tijd van 5 uur, 32 minuten en 4 seconden. Het ging ook niet gemakkelijk. Hitte, overmoedig die eerste afstand van 14 km lopen, concluderen dat dat al geen fun run was, slecht slapen, een brandstofprobleem op de 32 km doordat ik mijn gelletjes niet goed vastgemaakt had, een valpartij, kramp en tot overmaat van ramp TWEE keer die vervloekte Observant op moeten.
Ik had niet verwacht nogmaals dezelfde challenge te lopen. Maar in een vlaag van corona-overmoedigheid (ik denk kennelijk nog steeds dat ik voldoende tijd heb om te trainen) heb ik me afgelopen voorjaar ingeschreven voor de Indian Summer Ultra – 50 km – in oktober. En toevallig moet ik in voorbereiding daarop in september wat 30+-loopjes doen.
En met die Sint Pietersbear Trail had ik nog een appeltje te schillen. Of was het vooral met mezelf?
Nieuw jaar, nieuwe uitdagingen. Ditmaal arriveerde ik op zaterdag in de ENCI-groeve met nog een gewoon paar katoenen sokken aan mijn voeten. De hardloopsokken zaten nog in de rugzak die ik had achtergelaten bij couchsurf-host Chris. Op zondagochtend kwam ik bij de start met een natte rug: lekke waterzak. Dit jaar wel gelletjes tijdens de 32 km, maar geen water. Gelukkig was het niet zo bloedverziekend heet als vorig jaar.
Als je denkt dat een
landschap gemaakt door mensen niet mooi kan zijn, moet je eens een bezoekje
brengen aan de ENCI-groeve, het startpunt van de
trail. Bijna een eeuw lang (1926-2018) is hier mergel gewonnen. Het resultaat
is een enorme, overweldigende afgraving, die vorig jaar is overgedragen aan
Natuurmonumenten. Fantastisch om door te lopen, in ieder geval tot je na een
kilometer of anderhalf bij de trap komt. Die 210 treden moet je op namelijk.
Ja, er zijn mensen die dat hardlopend doen. Nee, ik was niet een van hen.
Want dat was nog een doelstelling dit jaar: mezelf niet helemaal naar de
vaantjes lopen. Concreet: alle trappen – die in de ENCI-groeve was de laatste
niet – rustig op. Als andere mensen een heuvel op wandelden, dan ik ook. En als
ik weer eens een kilometer ruim onder de 6 minuten liep – zeker aan het begin
van de wedstrijd – de rem erop. Dit was een training, geen wedstrijd.
Zaterdagavond werd dit
laatste voornemen danig op de proef gesteld. Host Chris, fervent
amateurspeleoloog, was een net vrijgegeven mergelgrot aan het verkennen en ik
zat alleen op de bank. Ik bekeek de uitslagen van die middag. Niet heel
denderend, twee minuten langzamer dan vorig jaar. Maar met maar twee dames vóór
mij. Derde dame? Podium! Dat zou een primeur zijn.
Nu moet ik bekennen: de concurrentie was niet spectaculair. Er deden maar vier
dames mee. De vierde liep na zaterdag al een kwartier op mij achter. Deze dame
had bovendien vorig jaar ook al meegedaan. Toen was ze achter mij geëindigd.
Als ik de race morgen maar gewoon uitliep en hem niet al te erg verprutste, dan
zou dat waarschijnlijk goed genoeg zijn voor een derde plek. Met die gedachte
ging ik naar bed. Maar niet voordat ik alles voor de volgende dag had
klaargelegd, inclusief hardloopsokken en veilig weggestopte gelletjes en
reepjes.
Vorig jaar bestond de
route van 32 kilometer noodgedwongen uit twee keer hetzelfde rondje, omdat we
België niet in mochten. Dit jaar was België weer open en bestond het parcours
weer uit één grote ronde.
De eerste paar kilometers kwam ik wat herkenningspunten tegen van vorig jaar.
Het metalen bruggetje, vanwaar je uitkeek op een oplopende weg vol omhoog
strompelende hardlopers – wetende dat jij er zo meteen een van bent – stond nog
in mijn geheugen gegrift. Net als Château Neercanne, al liepen we daar vorig
jaar in omgekeerde richting doorheen. Dat hield ook in dat we dat stukje waar
ik me vorig jaar een echte downhill trailrunner voelde – goed je voeten
neerzetten en zo – dit jaar óp moesten. Ik voelde me dit jaar een fantastische
wandelaar.
Het was een mooie zondag – 20 graden, zonnetje – dus er was een groot aantal
recreatieve wandelaars en fietsers op de been. Dat was dan meteen hed publiek.
Een vrouw in de buurt van Château Neercanne die al verschillende keren had
moeten wijken voor passerende mannen en erg blij was om ook een vrouw te zien:
“Girl power!”. De familie, bijna bij het einde, die ruimte maakte op het pad en
“Komaan Sanne!” riep. De vrouw met het bord “Relax, it is Sunday”, die op
verschillende punten op de route haar opwachting maakte. Of de man van
middelbare leeftijd die met een draagbare radio voor de nodige beats zorgde, al
was het maar voor een paar meter. Veel publiek, zoals bij een stadsmarathon, is
leuk, maar op weinig maar leuk publiek kun je ook even teren.
Tijdens de nieuwe lus door
België begon het te trekken. De drinkpost op 12 kilometer hadden we al gehad,
maar waar bleef de volgende? 16 km, we waren op de helft. 18 – als ik voor de
kortere challenge had gekozen, was ik nu klaar. 20, wat deed ik hier eigenlijk?
Halve marathon. 22, hè hè. De enorme tank met sportdrank zag ik al op vele
meters afstand. Wel even op mijn beurt wachten, want Banthu – de enige
viervoetige deelnemer, van wie ik de naam alleen weet omdat hij een eigen
Strava-account heeft – had ook dorst.
Nog 10 te gaan.
Banthu bleef om mij heen
hangen de laatste 10 km. Zijn baasje liep sneller dan ik, vooral bergaf, maar
iedere keer dat Banthu snuffelde, poepte of verkoeling zocht in een plas,
haalde ik hem weer in.
Het venijn van deze trail zit in de staart. De beklimming van D’n Observant. Op
geen enkel punt in de route gaat het pad zo steil omhoog als hier. In de
voetsporen van mijn voorgangers stappend, me vastklampend aan bomen, het gehijg
van Banthu op mijn kuiten, baande ik een weg naar boven. Toen we een normaal
wandelpad kruisten, zag ik een andere loper vertwijfeld naar het volgende stuk
kijken, moed verzamelend om verder naar boven te gaan. Ik wist: twee of drie
van deze stukken, daarna is het alleen nog maar bergaf. Maar ik durfde het pas
te geloven toen ik de laatste bocht nam en de finishboog in de verte zag.
De derde plek op het
podium was inderdaad voor mij. Wat ik gewonnen heb? Hardloopsokken – van die
gevallen met aparte tenen van Injinji – en een tas vol gelletjes en andere
sportvoeding. Als ik daar nu nóg eens om verlegen zit, moet ik me diep gaan
schamen.
Maar beter nog: dit was een succesvolle training. Hoewel mijn totale tijd
sneller was dan vorig jaar (5 uur, 9 minuten en 16 seconden), heb ik me lang
niet zo stukgebeten op het parcours. Ik kon nog gewoon op de prijsuitreiking
wachten, naar Chris fietsen, douchen, meeleven met de crash van Max Verstappen,
met de trein naar huis, heel lekker slapen en de volgende dag weer rondhuppelen
alsof er niets aan de hand was. En heel veel eten.
Ik begin langzaamaan vertrouwen te krijgen in die 50 km. En dat is nodig ook,
want ik loop de afstand niet alleen voor mezelf, maar ook voor het Ronald McDonald
Kinderfonds. Het streefbedrag is al binnen – maar meer is altijd beter
natuurlijk. Ik moet de afstand alleen nog even lopen.
Het appeltje met mezelf is hopelijk wel geschild, en dat met de Sint Pietersberg zeker ook. Betekent dat dat ik hier nooit meer terugkom? Dat niet, denk ik. Bearsports organiseert nog een hoop andere evenementen in het zuiden des lands – durf ik de Grizzly 100 al als ultiem doel te stellen? – en de organisatie van de wedstrijd is me ook dit jaar goed bevallen. Voor de lopers, de vrijwilligers en de prachtige omgeving kom ik graag nog eens terug. Bedankt allemaal!
Mooi verslag en knap gedaan!