
Een paar minuten voor de start valt het kwartje. De speaker roept om dat de deelnemers aan de marathonafstand klaar staan voor vertrek, en ik denk een beetje verwonderd bij mezelf: ik heb me ingeschreven voor de marathon… Natuurlijk, ik heb mijn lange duurlopen gedaan, gisteravond met zorg een voedingspakket voor onderweg samengesteld (en alsnog de bananen en de bidonnetjes voor onderweg vergeten) – maar de koortsachtige anticipatie die ik had voor Rotterdam, Athene en Málaga heb ik nu niet. We gaan gewoon een stukje lopen.
De kalme mindset houdt ook in dat ik vannacht gewoon normaal geslapen heb. Om 6:45 uur kwam Brenda me met de auto ophalen en in twee uurtjes reden we naar Overijse, ten zuidoosten van Brussel. Een lange rij auto’s langs de weg kondigde de bestemming aan: blijkbaar had de organisatie niet zo goed nagedacht over het parkeervraagstuk. Wel redelijk essentieel, aangezien deze plek ook niet echt met het openbaar vervoer te bereiken is.
Frans troffen we in de kantine, waar we onze startnummers opspeldden en onze laatste kledingbeslissingen namen. Hoewel het nog fris was, zou de temperatuur vanmiddag oplopen naar 14 graden, en dus besloot ik om voor de eerste keer dit seizoen kort-kort te lopen. In identieke T-shirts, maar – zoals de speakers fijntjes opmerkten – verschillende sokken, liepen we naar de start.
Om 10.00 uur begint zo’n honderd man te lopen – heel anders dus dan de massa’s bij de grote wegmarathons. We lopen wat landweggetjes en verdwijnen dan het bos in. Brenda zijn we meteen kwijt, Frans hobbelt een paar honderd meter voor mij uit. Ik speel een beetje haasje-over met een van top tot teen in het zwart gehulde loper met een Marathon-des-Sables-tas, een man met een hond, en een loper in een wit katoenen shirt met een flesje spa rood in zijn hand. Geeft een mooi beeld van de “league” waarin ik mij doorgaans bevind.
Er liggen wat plassen en het pad gaat een beetje op en neer, maar alles is goed renbaar. Heel goed renbaar. Mijn benen voelen alsof ze dit de hele dag kunnen volhouden; de zon schijnt prachtig door het bladerdek; de vogeltjes fluiten – ik passeer nog wat lopers en maak af en toe een foto. Hoezo is een marathon zwaar – I’m cruisin’!
Na ruim 13 km is de eerste verzorgingspost. Frans staat daar met zijn gezin – zijn schoonouders wonen op een paar kilometer van de start – maar praten gaat lastig door een fanatiek orkestje dat op een paar meter afstand staat te blèren. Hoe bedoel je, overprikkeld? Ik vul mijn flesje met cola, eet wat cake en tucjes, en weg ben ik. Eén derde van de route zit erop.
Terwijl ik mijn weg vervolg door de straten van Duisburg, valt er nog een kwartje: ik ben pas op een derde. Dat kwartje doet rare dingen met je: hoewel mijn benen nog lang niet moe zijn, lijkt de rest van de route ineens eindeloos. En Frans ben ik ook al kwijt – geen oranje baken meer dat ik alleen maar hoef te volgen. Het helpt ook niet dat we in een saai stukje route zitten: rechte wegen, in de wind (en die is toch nog wel wat koud). En dan die kasseien…
Mijn hoofd begint ook rare spelletjes te spelen. Vooral het impostersyndroom speelt lekker op. Met Brenda en Frans die allebei sneller lopen dan ik – hoor ik hier wel thuis? Er wordt vast meer van mij verwacht en ik zal gigantisch door de mand vallen. En dan moet iedereens straks ook nog op mij wachten… Niet echt helpende gedachten. Ik zet een podcast op om ze te verdrijven.
Terwijl ik nog steeds een beetje met mezelf aan het worstelen ben, doemt de tweede verzorgingspost al op. Nu al? We zitten pas op 25 km! Ik had gehoopt dat de twee verzorgingsposten de route een beetje netjes in drieën deelden, maar nee. De eindetappe wordt de langste. Maar… ze hebben wel rijstevlaai hier. Ik durf het alleen niet te eten.


En toch. Na de verzorgingspost klaart mijn hoofd weer wat op. Ik loop hier een trail, van een trail hoor je te genieten, dus het wordt tijd om dat ook te doen. En om dus ook af en toe stil te staan en een foto te maken. Bijvoorbeeld van die ene armetierige wijnrank die deze “Druiven”marathon rijk is. En het “Hof van Eten” dat we daarna binnenlopen. Dat is wel mijn straatje – ik eet er een lekkere Clif Bar op.
Op een bijzonder modderig stuk karrenspoor vind ik bovendien een tweede opsteker. De man die ik daar inhaal vertelt dat er op 32 km nog een verzorgingspost is. Ik durf het niet helemaal te geloven, maar in het dorpje Huldenberg zie ik dat hij gelijk heeft. Een verzorgingspost, en wat voor een, hij zit gewoon in het gemeentehuis! Dat betekent ook: normale wc’s – dus ik ga er even goed voor zitten. Weer een refill voor mijn colaflesje, en dan begint de laatste etappe pas echt.
Nu word ik fysiek ook wel moe, en de meeste hoogtemeters zitten in dit gedeelte. De lopers van de 25 km, die twee uur na ons gestart zijn, halen mij met enige regelmaat in. De marathonlopers niet. Ondanks de vermoeidheid in mijn benen, en het feit dat ik mezelf iedere kilometer een snoepje moet beloven om me gaande te houden, haal ik die zelfs soms nog in. De heuvels worden inmiddels wel gewandeld, maar als ik een verfrommelde gelletjesverpakking op de grond zie liggen, kan ik nog wel bukken om die op te rapen. Lang leve de procesdoelen: vrijwilligers bedanken, de trail schoon houden, medelopers aanmoedigen – op die manier heb ik wel het gevoel dat ik nog lekker bezig ben.
Na nog een wandelheuvel en de zoveelste drop/banaan-apenkop zie en hoor ik ineens nieuwe dingen. Een enorme sliert blik langs een weg. Een omroepstem die, nog onverstaanbaar weliswaar, fanatiek allerlei dingen roept. Mijn horloge geeft nog geen 40 km aan, dus ik ben er nog niet, maar toch in ieder geval bijna. Ik zet weer een drafje in – dat dat nog lukt betekent dat ik echt zo moe nog niet was.
Ook bij de finish staat de teller nog niet op 42,2, maar ik heb geen zin om nog 700 meter door de rennen na de finish. 41,5 km it is, then. Die hoogtemeters aan het eind compenseren wel voor de gemiste meters. Mijn gedachten over het laten wachten van Brenda en Frans sloegen natuurlijk weer nergens op: in het gras in de zon wachten we nog op de 25-km-lopers van onze club, drinken allemaal nog een drankje en dán pas beginnen we aan onze weg naar huis. Een weg naar weinig spierpijn en zelfs een paar lekkere trainingen in de week erna. Fit ben ik wel – voor de lange afstanden moet ik alleen mijn hoofd nog onder controle krijgen.
