Wedstrijddag. Het eerste wat ik doe, is naar mijn mobiel grijpen en de weerapp checken. Helaas: de voorspelling ziet er nu nog erger uit dan gisteren. Waren er gisteren nog een paar droge momenten te zien, nu staat de hele dag vol regenwolkjes. Het is niet anders.
Kip zonder kop
Als ik één woord moet gebruiken om de uren voor de wedstrijd te omschrijven, dan is dat: chaos. Even rustig zitten voor mijn koffie en havermout lukt niet: ik móét ondertussen mijn flessen sportdrank klaarmaken, de wedstrijdkleding verdelen over plastic tassen (voor ieder onderdeel een) en de tattoo met mijn startnummer opplakken.
En wanneer ik dan eindelijk denk helemaal georganiseerd te zijn, komt de volgende uitdaging: hoe krijg ik het allemaal mee naar de start? We hebben expres huisjes vlak bij de start zodat we geen parkeerplek hoeven te zoeken, maar het is wel weer te ver om te lopen. Op de fiets dus, maar met het (verplichte? niet verplichte?) kratje en al die tassen met kleding is dat ook niet echt lekker. Marco helpt me om de inhoud van al die tassen in één rugzak te proppen. Alles kan mee, maar het systeem is er weer uit. Dat komt straks wel weer.
Bij aankomst bij het parc fermé wordt eindelijk de kratjesvraag definitief beantwoord: hij is verplicht, wordt niet geregeld door de organisatie en al je spullen moeten erin. “Anders heb jíj een probleem”, voegt de official bij de ingang er nog aan toe.
Bibberend organiseren we onze spullen in het kratje. Een regenjas helpt, alvast je wetsuit aantrekken ook. Alleen: in de wetsuit zitten geen zakken, en ik wil graag mijn zwembril en badmuts alvast bij de hand hebben, anders vergeet ik die geheid mee te nemen naar de start. Ik steek ze ergens weg, huppel wat tussen de fietsen door naar de clubgenoten, maak een selfie, ga naar de wc en tast dan nog eens naar mijn bril en badmuts. Weg. O nee!
Ik loop al mijn routes nog een keer na, ga zelfs nog een keer de dixi in om te kijken of de spullen daar ergens zijn gevallen en trek daarna de onvermijdelijke conclusie: kwijt. Van Judith kan ik een zwembril lenen, maar bij deze wedstrijd is een badmuts van de organisatie verplicht. Naar het wedstrijdsecretariaat dus maar, aansluiten achter alle triatleten die zich vandaag pas registreren.
Gelukkig is de dame achter de inschrijftafel vriendelijker dan de man bij het parc fermé. Een gele badmuts (voor de halve triathlon) kan ze niet meer vinden; in plaats daarvan krijg ik een witte (voor de hele). “Als je vragen krijgt, leg je het maar uit, maar ik denk niet dat ze moeilijk doen.” Daar vertrouwen we dan maar op.
Zwemmen is echt het warmst vandaag
Vanwege files is de start met een kwartier uitgesteld, maar om 11.05 uur sta ik dan toch echt met frisse tegenzin klaar bij de start van het Belgisch Kampioenschap halve triathlon. Een BK past niet helemaal bij een debutant, maar deelnemers met een triathlonlicentie zijn automatisch bij het kampioenschap ingedeeld. Een paar keer wordt er afgeteld, maar dat is vals alarm. Pas wanneer we een echt startschot horen, is de wedstrijd begonnen.
Het water is lekker warm en zwemmen kan ik wel. In een comfortabel tempo crawl ik van boei naar boei. Vanaf ongeveer halverwege haal ik ook mannen met een rode badmuts in, die tien minuten eerder gestart zijn, me ervan bewust dat die mij straks op de fiets weer keihard voorbij zullen komen jakkeren.
De 1.900 meter zit er zo op, maar wat een eind rennen op je blote voeten naar de fiets! Het begin gaat nog wel lekker over de rode mat, maar in het parc fermé is er alleen ruw asfalt, en mijn fiets staat best ver weg. Ik wurm me uit mijn wetsuit, trek een extra fietsshirt aan. Koortsachtig zoek ik tussen mijn spullen naar mijn armstukken – lijkt me met dit weer geen overbodige luxe – maar ik kan ze niet vinden. Dan maar zonder.
Belgisch wegdek + regen = niet leuk
Ik zit nauwelijks op de fiets, of ik moet er alweer af om een ambulance langs te laten. Dit is de eerste, maar zeker niet de laatste keer dat ik dit voertuig zie.
Want laat ik mijn ergste nachtmerrie maar even in de ogen kijken: fietsen in de regen, in de heuvels, over een wegdek dat niet altijd in opperbeste staat verkeert. De ideale omstandigheden om onderuit te gaan of lek te rijden. Ik ben al niet zo’n held op de fiets, maar nu al helemaal niet. Conservatief fietsen dus, niet te snel de hellingen af, en al zeker niet als er ook nog een bocht aan komt. Ik word aan alle kanten ingehaald (vooral links gelukkig), maar dat had ik al verwacht.
Het weer gedraagt zich precies zoals het voorspeld is. Af en toe is het wel even droog, maar dan kun je alweer een loodgrijze lucht zien, altijd op de plek waar je naartoe moet. Ik moet mijn best doen om me niet heel zielig te voelen. Bij de tweede voedingspost, net wanneer ik een hand uitsteek om voor de zekerheid een gelletje aan te pakken, beuken twee mannen mij keihard rechts voorbij. Geen gelletje dus, en het huilen staat me echt even nader dan het lachen. Maar dan zie ik een van de mannen afremmen, uit zijn zak een gelletje pakken en dat naar mij uitsteken. “Je suis desolé”, zegt hij. Mijn humeur klaart direct wat op en ik pak het gelletje aan.
Tijdens de tweede ronde is de lol er echt af. Ik passeer een atleet die op de grond ligt en bij wie een hulpverlener net de helm afzet – dat ziet er niet goed uit. Daarna Marco, die onderaan een heuvel in de stromende regen zijn band staat te vervangen. Een ambulance haalt mij in en kort daarna komt Berthold voorbij, die mij op het hart drukt om vooral voorzichtig te blijven fietsen. “Jij ook!” roep ik hem na. En even later zie ik een bebloede Judith, die op 75 km gevallen is en moet uitstappen. Shit!
De laatste kilometers zit ik uit. Romy komt voorbij: “Fiets ‘s een beetje door!” Ja, dat wil ik ook wel, want dan is dit tenminste afgelopen!
Opnieuw leren lopen
Aan elke beproeving komt een eind. Als ik de balk nader die het einde van het fietsparcours markeert, is de wedstrijd voor mij mentaal al bijna afgelopen. Alleen nog maar een halve marathon lopen, dat overleef ik wel. In ieder geval is het gevaar voor lekke banden of ernstige valpartijen geweken.
Na drieënhalf uur op de fiets is dat lopen alleen verworden tot strompelen. Met de fiets aan de hand hobbel ik terug naar mijn plekje. Fiets aan de stang, helm af, en op naar die lekkere droge sokken waar mijn zwemmende voeten al kilometers lang van dromen. Die had ik ingepakt, dat weet ik zeker. Maar WAAR?
“Ik kan niets vinden!” roep ik naar Romy, die alweer op weg is naar de uitgang van het parc fermé. Nou ja, dan die natte sokken maar weer aan en snel in mijn schoenen. Mijn droge sokken vind ik diep in de tweede schoen, maar nu heb ik geen zin meer om alles weer uit te trekken. Na mij de zondvloed – kan me niets schelen hoe mijn voeten er straks uitzien, ik ga nú lopen.
De (wederom lange) wissel heeft mijn beentjes wel de nodige hersteltijd gegeven. Het hobbelen is weer lopen geworden. Via de rand van de wisselzone kom ik op het loopparcours – een stukje door de modder en daarna de eerste keer langs die saaie weg naar alle vakantieparken.
De grote inhaalslag is begonnen. Een voor een passeer ik de clubgenoten die mij op de fiets inhaalden. Eerst Marco, die het bij de pizzeria van gisteren – 2 km onderweg – al moeilijk heeft. Door het vakantiepark – ik haal een Nederlands gezin in een auto in, dat het maar knap vindt wat wij allemaal aan het doen zijn. Ik voel me energiek, tik kilometers van 5:30 weg. Dan Romy. Zij gaat lekker, ik ga lekker, we zien elkaar straks. Het tweede rondje: de ruggen van Berthold en Natalie heb ik al even in beeld en op de terugweg langs het water haal ik ze in. Weinig energie over om een praatje aan te knopen.
Het derde en laatste rondje. Waar is de energie van de eerste ronde gebleven? Bij de drankpost zoek ik een bekertje sportdrank, maar in plaats daarvan krijg ik chips en tucjes aangereikt. Ik snap er niks meer van: er hoort daar sportdrank te staan. Bozig werk ik een paar tucjes weg: ik wílde ze niet eens en het hindert mij in mijn ademhaling, maar ik kan ook niet meer bedenken dat ik ze ook had kunnen laten staan.
Mijn hemel, wat duurt dit lang. Halverwege het rondje haal ik Vincent in, de enige clubgenoot die de hele triathlon doet vandaag. Hij zit in zijn tweede ronde en heeft dus nog een kilometer of 27 te gaan. Dan zou je denken dat die vier van mij peanuts is, maar het kost me inmiddels elk restje wilskracht om te blijven lopen.
Wie heeft bedacht dat je op het laatst nog even over de rode loper omhoog moet? Maar met de finish in gedachte kan ik alles. Vlak voor de finish word ik nog nageroepen: “Natalie? Nee, Sanne! Goed bezig!” Ik zwaai naar Peter, die nog een rondje moet, en mag dan eindelijk – na twee keer erlangs gelopen te zijn – de U-bocht maken naar de finish.
Eindelijk, na 6 uur, 16 minuten en 32 seconden. Nu warm worden, douchen, eten, en dan straks, als ik weer een beetje mens ben, Vincent binnenhalen bij de finish van zíjn helletocht.