Triatlonzwemmen vs. wedstrijdzwemmen: zijn er verschillen?

Natuurlijk zijn er verschillen tussen triatlonzwemmen en wedstrijdzwemmen. Wedstrijdzwemmen gebeurt in een zwembad, triatlon in open water. Wedstrijdzwemmen gaat vaak om korte afstanden (vanaf 50 meter), triatlonzwemmen begint bij 500 of 750 meter. En als het doel waarvoor je traint anders is, ga je ook anders trainen, toch? Ik ging naar het zwembad om het uit te vinden.

1. De leeftijden

Bij mijn (wedstrijd)zwemtrainingen ben ik verreweg de oudste. De jongens bij mij in de baan zijn tieners: eentje van een jaar of 17 en een van een jaar of 14/15 vermoed ik. Bij de triatlontraining was ik een van de jongsten.

Ik kan het me ook nog wel herinneren van vroeger: toen ik als tiener aan “echt” wedstrijdzwemmen deed – want dat wat ik nu doe is nep, ik zwem geen wedstrijden meer – waren er binnen mijn vereniging ook niet veel mensen ouder dan 20-25 jaar. Blijkbaar is het een sport die met name jongeren trekt. Ik kan me ook voorstellen dat volwassenen geen zin en tijd meer hebben om een hele zondagmiddag in het zwembad te zitten om een paar afstanden te zwemmen. In alle eerlijkheid: dat vond ik als puber al verschrikkelijke tijdsverspilling.

Duuratleten zijn meestal ouder. Je ziet het ook bij marathonlopers. Misschien doordat doorzettingsvermogen iets is dat zich door de jaren heen ontwikkelt.

Hoe dan ook: dat mijn trainingsmaatjes hier ouder zijn, vind ik absoluut geen probleem. Dat gelanterfant van de jongens bij mij in de wedstrijdbaan hangt me soms de keel uit.

2. Focus

Tja, dat gelanterfant dus. Nou is dat meer kenmerkend voor de leeftijd dan voor de sportdiscipline, vermoed ik. Feit bleef dat het er tijdens de triatlontraining veel serieuzer aan toe ging dan tijdens een gemiddelde zwemtraining.

Een voorbeeld: zowel tijdens de zwemtrainingen als tijdens de triatlontraining bestaan de opdrachten uit zwemmen op een bepaald percentage. Daar kan ik helemaal niets van. Mijn gradaties zijn langzaam (60-70%), middelmatig (80-85%) en voluit (100%). En dat gaat op gevoel.

Het eerste dat ik moest doen nadat ik had ingezwommen bij de triatlontraining, was 100 meter borstcrawl zwemmen. Voluit. De tijd werd gemeten door de trainer. Vervolgens kreeg ik een schema in mijn handen gedrukt waarin stond hoe lang je dan moest doen over 95, 90, 85, 80, 75 en 70%. Ai. Mijn 80% is in het echt ongeveer 65%. Dat wordt dus flink aan de bak gaan dus.

3. Geen vlinderslag meer!

Laatst nog. Mijn zwemtrainer – tijdens de wedstrijdtrainingen dus – gaf de opdracht om 10 x 50 m vlinderslag te zwemmen. Iedere minuut weg. Moet je bij mij zijn. Na 100 meter vlinderslag kun je me opvegen. En 50 meter binnen de minuut? Geen denken aan dat me dat ooit nog gaat lukken.

Vlinderslag is een van de meest technische slagen, maar als je hem eenmaal onder de knie hebt, dan ga je bijna net zo snel als met borstcrawl. Op de korte afstanden dan. Vlinderslag is geen langeafstandsslag. Dus tijdens de triatlontraining komt die helemaal niet aan bod.

Borstcrawl vooral. En een beetje schoolslag. Schoolslag is voor de rookies, degenen die na het behalen van hun diploma A nooit meer zwemles hebben gehad. Het is gemakkelijker om te blijven drijven met schoolslag, maar als je een beetje serieus triatlon gaat doen, loont het zich de moeite om borstcrawl te leren. De slag is niet heel moeilijk, maar wel veel efficiënter.

4. Afstanden

De totale afstand die ik tijdens die triatlontraining heb gezwommen, was niet gek veel langer dan die tijdens een wedstrijdtraining, 2500 meter tegenover ongeveer 2200 meter in een uur. Die 100 meter sprint heeft me, paradoxaal genoeg, wel de meeste tijd gekost. Tijdens triatlontrainingen zullen we doorgaans dus wel meer meters maken.

De manier waarop je die meters maakt is ook anders. Tijdens deze training zwommen we setjes van 100 en 200 meters – niet gek veel anders dan tijdens sommige wedstrijdtrainingen – maar eens in de twee weken wordt er 1500 meter achter elkaar gezwommen. Specifiek trainen is dat. Je traint voor een lange afstand? Dan oefen je ook met zwemmen op lange afstanden.

Waarom dan toch die korteafstandstrainingen, om de andere week? Da’s voor de anaërobe training, dus de training met zuurstofschuld. Op die manier leer je je lichaam omgaan met minder zuurstof, wat je uithoudingsvermogen maar vooral ook je snelheid op lange afstanden zal bevorderen.

5. Iedereen ziet er raar uit

Nou ziet iederéén er anders uit in zwemkleding. Ik vermoed dat ik sommige van mijn trainingsmaatjes niet zou herkennen als ik ze in de stad zou tegenkomen. Maar triatleten zien er in zwemkleding helemaal raar uit, zeker nu het een aantal dagen mooi, zonnig weer is geweest. Strepen halverwege de bovenarmen en -benen. Boven de strepen is het wit, onder de strepen is het bruin. Het charmante uiterlijk van een wielrenner dus, dat ik ongetwijfeld ook ga ontwikkelen in de komende weken.

6. Triatleten zijn geen zwemmers

De meeste triatleten zijn van huis uit wielrenners of hardlopers, die erbij zijn gaan zwemmen omdat dat nou eenmaal bij triatlon hoort. De meeste mensen hebben wel hun A- en B-diploma gehaald toen ze kind waren. Maar tussen niet verdrinken en daadwerkelijk vooruitkomen in het water zit een wereld van verschil. Om een indicatie te geven: ik zwom de 100 meter in 1 minuut en 15 seconden. De man in de baan naast mij deed er 1 minuut en 46 seconden over. De vrouw vóór mij 2 minuten en 4 seconden. En dat zit ‘m puur in de techniek. Aan de conditie zal het niet liggen: diezelfde vrouw liep namelijk 5 km in 21 minuten. Dat is weer iets waar ik nog lang niet in de buurt kom.

 

Dus: ja, er zijn verschillen tussen wedstrijdzwemmers en triatlonzwemmers. Dat kon ook niet anders. En ik zal even moeten wennen aan de gerichtheid van de trainingen van de triatleten: tot nu toe deed ik zwemmen er gewoon een beetje bij. Maar ik ben wel benieuwd naar het resultaat!

Leave a comment

Your email address will not be published. Required fields are marked *

%d bloggers like this: